Een nieuwe Aflevering van Historisch Heusden geschreven door Bart Beaard en deze keer gaat het in deel 202 van Historisch Heusden over Vrouwenleed
in een oud vestingstadje. Onder deze titel
verscheen op 6 november 1954 in Beatrijs, het katholieke weekblad voor de
vrouw, een indrukwekkend artikel over de Stadhuisramp in Heusden.
Enkele
vrouwen, die in de stadhuiskelder hadden geschuild en dierbaren hadden verloren,
vertelden na tien jaar hun relaas. Voor dit artikel is het gedeelte overgenomen
van het interview met mevrouw Dora van den Berg-Van Eeuwijk. Zij verloor haar
echtgenoot Jo en haar dochter Riet. Haar zus Riek van Alphen verloor haar vier zonen:
Piet, Jan, Joop en Hans.
Schuilkelders
De
nacht van 4 op 5 november 1944. Heusden is een spookstad geworden. De eens zo
stille straten weergalmen van het krijgsrumoer. Duitse troepen hebben zich
binnen de wallen genesteld en terwijl zij zich voorbereiden op hun aftocht,
rukken de bevrijdingslegers van de geallieerden op. Granaten suizen over de
oude vestingwerken en spatten uiteen in de straten. Eeuwen geleden, toen
Heusden ook vaak de inzet was van veldslagen, hebben de welvarende poorters
kelders en gewelven onder hun woningen laten metselen. Die schuilplaatsen
bewijzen nu hun nut. Het leven van de bevolking wordt op primitieve wijze
voortgezet in de onderaardse ruimten, die merendeels muf en vochtig zijn. Zij
die niet over een kelder beschikken, vinden bescherming onder het prachtige
stadhuis, waar ook een ziekenzaaltje is ingericht. Flauw lamplicht beschijnt
daar de booggewelven, de zware overkluizingen en de meer dan een meter dikke
muren, die door een granaat niet te doorboren zijn. Bijna honderdzestig
Heusdenaren zijn in de nacht van 4 op 5 november 1944 in deze centrale
schuilplaats samengedromd. In deze ruimte zijn er posten van de
luchtbescherming en andere diensten. In totaal zouden er bijna tweehonderd
personen onder het gebouw bijeen zijn. Hoog boven hen verheft zich de
sierlijke, laatgotische stadhuistoren, verlicht door een bleke maan, door de
brandende dorpen in de omtrek en door het blauwe schijnsel van Engelse
zoeklichten. Die toren is Heusdens trots en staat in het midden van de besloten
gemeenschap als een symbool van vroegere glorie. Er werd die zaterdag, de
vierde november, een zware tankslag geleverd . De Duitsers zijn van plan hun
bolwerk prijs te geven en alles te vernietigen waar de vijand profijt van zou
kunnen hebben. Terwijl granaten inslaan, ruiten springen en dakpannen
vergruizelen, bereidt men zich in de stadhuiskelder voor op de nacht. De één
bidt een rozenhoedje, de ander leest in de bijbel en fluisterend spreekt men
elkaar moed in. De bevrijding nadert.
Het graf van Piet, Jan, Joop en
Hans van Alphen. Zij zijn op 5 juli ’45 uit het massagraf genomen en op 9 juli
’45 in Eindhoven herbegraven. Naast het graf staat Hans, die de naam van de
omgekomen zoon heeft en van wie ook deze foto is.
Zware explosies
In
de schaars verlichte ruimte, te midden van een opeengepakte mensenmassa,
bevindt zich ook een vrouw, die troost vindt in de aanwezigheid van haar man en
hun veertienjarige dochter. De familie is nog groter, want haar zuster uit
Eindhoven is met haar vier jonge zonen naar Heusden gevlucht, om aan de
dreigende bombardementen in haar woonplaats te ontkomen. Acht mensen, onder wie
vijf kinderen, vormen een kleine familiegroep tussen de Heusdenaren, die daar
schuilen voor het oorlogsgeweld. Moeders buigen zich over hun baby’s, die na
een week schuilkelderleven bleek en lusteloos zijn geworden. Tientallen
kinderen slapen in het stro. Het is er zó vol, dat een moeder soms uren
achtereen op haar knieën zit om ruimte vrij te houden voor haar kinderen.
Tussen waken en slapen, moeilijk ademhalend in de slecht geventileerde ruimte,
zien de vluchtelingen in de schemer van de nissen voorwerpen oplichten die
hier, buiten de huiselijke omgeving, een onwezenlijke indruk maken. Een
zuigfles, kinderkleertjes, bekers, een paar schoenen. Niemand waagt zich zonder
noodzaak op straat. Het regent granaten. De stad, gehuld in wolken van stof en
rook, is vol dreiging. Na twaalven klinken plotseling zware explosies, gevolgd
door het gerommel van instortingen. De toren van de protestantse kerk is
opgeblazen en de katholieke kerk staat in brand, nadat ook daar springstoffen
hun verwoestend werk hebben gedaan. Meer dan honderd personen, onder wie veel
hulpbehoevenden en gewonden, moeten uit de kelder van het klooster, dat vlakbij
de katholieke kerk staat, naar andere schuilplaatsen worden overgebracht. De
Duitsers dekken hun aftocht en vernietigen de torens, die door de vijand straks
als uitkijkpost gebruikt zouden kunnen worden. De stadhuistoren zou dit lot
bespaard blijven. Deze belofte is meermaals gegeven en hoewel niemand kan
geloven dat de vijand zonder waarschuwing zijn woord zou breken, blijft er een
vage onrust. Bij een inspectie van het gebouw worden echter geen springstoffen
gevonden. Bovendien hebben de bezetters zelf een telefoonpost en een
verbandkamer in het stadhuis. Enkele minuten voor de catastrofe spreken zij nog
geruststellende woorden tot enige Heusdenaren en prijzen zij de kelder aan als
een veilige schuilplaats. Maar gedreven door een blinde vernietigingsdrift
dompelt een aantal Duitsers, niemand weet hoeveel er verantwoordelijk zijn voor
deze afschuwelijke oorlogsmisdaad, het stadje in diepe rouw.
Stadhuisramp
Precies
twintig minuten over twee gebeurt het. De in de toren en mogelijk ook in het
raadhuis verstopte springstoffen doen met een zware explosie hun
verschrikkelijk werk. In het holst van de nacht lijkt het historische bouwwerk
plotseling tot leven te komen. De toren wankelt, barst uiteen, valt met
donderend geweld op het raadhuis en sleurt de bovenste verdieping mee. Zij, die
de ondergang van het stadhuis hebben meegemaakt, herinneren zich dit ogenblik
later slechts als een bliksemflits en het neerslaan van een zware donder.
Langzaam verstomt het geluid van de instortingen. Daarna is er de stilte van de
dood. Verstikkende stofwolken vullen de kleine holen, waarin overlevenden in
het duister rondtasten. Zij voelen hoe kalk, steengruis en stof hun oren en ogen
vullen en de mond droog maakt. Velen van hen worden levend begraven. De dood
slaat snel toe. De meeste slachtoffers, onder wie veel kinderen, moeten direct
zijn verpletterd. Maar er zijn ook overlevenden, die uit dit lugubere massagraf
zijn gered. Daar, onder de puinhoop, zeggen stervenden hun laatste gebeden,
gewonden troosten elkaar, gehuld in diepe duisternis en de lichamen geklemd
onder de last van balken. De eerder genoemde vrouw en haar zuster zijn de
enigen van hun familiegroep die aan de dood ontkomen. Als in een droom roepen
zij elkaar aan. Drie van de vier jongens zijn op slag dood en de vijfjarige
Hans sterft niet lang na de ontploffing in de armen van zijn moeder. Van ergens
uit het donker klinkt de doffe stem van haar man, die gebeden stamelt tot de
dood zijn mond sluit. En opeens is daar, vlak bij de zwaar beproefde vrouwen,
dat andere geluid, die zwakke kinderstem van haar dochter. Niet lang daarna
sterft ook zij. Twee verbijsterde vrouwen aanschouwden op die zondag het grauwe
morgenlicht, als zij door de reddingsploeg worden bevrijd. De vrouw heeft vier
operaties moeten ondergaan. Haar handen zijn bedekt met blaren als na een
ernstige ver branding, zó hartstochtelijk heeft zij getracht haar dochtertje
uit te graven.
Bart Beaard
Het graf van Jo van den Berg (1904-1944) en zijn dochter Riet
(1930-1944). Toen zij begraven konden worden, was het massagraf gedicht. Foto Eli
en Dinie Maas.