Historisch Heusden: Vrouwenleed in een oud vestingstadje

23 okt , 10:19 Historisch Heusden
2323
Ad Hartjes
Een nieuwe Aflevering van Historisch Heusden geschreven door Bart Beaard en deze keer gaat het in deel 202 van Historisch Heusden over Vrouwenleed in een oud vestingstadje. Onder deze titel verscheen op 6 november 1954 in Beatrijs, het katholieke weekblad voor de vrouw, een indrukwekkend artikel over de Stadhuisramp in Heusden.
Enkele vrouwen, die in de stadhuiskelder hadden geschuild en dierbaren hadden verloren, vertelden na tien jaar hun relaas. Voor dit artikel is het gedeelte overgenomen van het interview met mevrouw Dora van den Berg-Van Eeuwijk. Zij verloor haar echtgenoot Jo en haar dochter Riet. Haar zus Riek van Alphen verloor haar vier zonen: Piet, Jan, Joop en Hans.   
Schuilkelders
De nacht van 4 op 5 november 1944. Heusden is een spookstad geworden. De eens zo stille straten weergalmen van het krijgsrumoer. Duitse troepen hebben zich binnen de wallen genesteld en terwijl zij zich voorbereiden op hun aftocht, rukken de bevrijdingslegers van de geallieerden op. Granaten suizen over de oude vestingwerken en spatten uiteen in de straten. Eeuwen geleden, toen Heusden ook vaak de inzet was van veldslagen, hebben de welvarende poorters kelders en gewelven onder hun woningen laten metselen. Die schuilplaatsen bewijzen nu hun nut. Het leven van de bevolking wordt op primitieve wijze voortgezet in de onderaardse ruimten, die merendeels muf en vochtig zijn. Zij die niet over een kelder beschikken, vinden bescherming onder het prachtige stadhuis, waar ook een ziekenzaaltje is ingericht. Flauw lamplicht beschijnt daar de booggewelven, de zware overkluizingen en de meer dan een meter dikke muren, die door een granaat niet te doorboren zijn. Bijna honderdzestig Heusdenaren zijn in de nacht van 4 op 5 november 1944 in deze centrale schuilplaats samengedromd. In deze ruimte zijn er posten van de luchtbescherming en andere diensten. In totaal zouden er bijna tweehonderd personen onder het gebouw bijeen zijn. Hoog boven hen verheft zich de sierlijke, laatgotische stadhuistoren, verlicht door een bleke maan, door de brandende dorpen in de omtrek en door het blauwe schijnsel van Engelse zoeklichten. Die toren is Heusdens trots en staat in het midden van de besloten gemeenschap als een symbool van vroegere glorie. Er werd die zaterdag, de vierde november, een zware tankslag geleverd . De Duitsers zijn van plan hun bolwerk prijs te geven en alles te vernietigen waar de vijand profijt van zou kunnen hebben. Terwijl granaten inslaan, ruiten springen en dakpannen vergruizelen, bereidt men zich in de stadhuiskelder voor op de nacht. De één bidt een rozenhoedje, de ander leest in de bijbel en fluisterend spreekt men elkaar moed in. De bevrijding nadert.
Het graf van Piet, Jan, Joop en Hans van Alphen. Zij zijn op 5 juli ’45 uit het massagraf genomen en op 9 juli ’45 in Eindhoven herbegraven. Naast het graf staat Hans, die de naam van de omgekomen zoon heeft en van wie ook deze foto is.
Zware explosies
In de schaars verlichte ruimte, te midden van een opeengepakte mensenmassa, bevindt zich ook een vrouw, die troost vindt in de aanwezigheid van haar man en hun veertienjarige dochter. De familie is nog groter, want haar zuster uit Eindhoven is met haar vier jonge zonen naar Heusden gevlucht, om aan de dreigende bombardementen in haar woonplaats te ontkomen. Acht mensen, onder wie vijf kinderen, vormen een kleine familiegroep tussen de Heusdenaren, die daar schuilen voor het oorlogsgeweld. Moeders buigen zich over hun baby’s, die na een week schuilkelderleven bleek en lusteloos zijn geworden. Tientallen kinderen slapen in het stro. Het is er zó vol, dat een moeder soms uren achtereen op haar knieën zit om ruimte vrij te houden voor haar kinderen. Tussen waken en slapen, moeilijk ademhalend in de slecht geventileerde ruimte, zien de vluchtelingen in de schemer van de nissen voorwerpen oplichten die hier, buiten de huiselijke omgeving, een onwezenlijke indruk maken. Een zuigfles, kinderkleertjes, bekers, een paar schoenen. Niemand waagt zich zonder noodzaak op straat. Het regent granaten. De stad, gehuld in wolken van stof en rook, is vol dreiging. Na twaalven klinken plotseling zware explosies, gevolgd door het gerommel van instortingen. De toren van de protestantse kerk is opgeblazen en de katholieke kerk staat in brand, nadat ook daar springstoffen hun verwoestend werk hebben gedaan. Meer dan honderd personen, onder wie veel hulpbehoevenden en gewonden, moeten uit de kelder van het klooster, dat vlakbij de katholieke kerk staat, naar andere schuilplaatsen worden overgebracht. De Duitsers dekken hun aftocht en vernietigen de torens, die door de vijand straks als uitkijkpost gebruikt zouden kunnen worden. De stadhuistoren zou dit lot bespaard blijven. Deze belofte is meermaals gegeven en hoewel niemand kan geloven dat de vijand zonder waarschuwing zijn woord zou breken, blijft er een vage onrust. Bij een inspectie van het gebouw worden echter geen springstoffen gevonden. Bovendien hebben de bezetters zelf een telefoonpost en een verbandkamer in het stadhuis. Enkele minuten voor de catastrofe spreken zij nog geruststellende woorden tot enige Heusdenaren en prijzen zij de kelder aan als een veilige schuilplaats. Maar gedreven door een blinde vernietigingsdrift dompelt een aantal Duitsers, niemand weet hoeveel er verantwoordelijk zijn voor deze afschuwelijke oorlogsmisdaad, het stadje in diepe rouw.
Stadhuisramp
Precies twintig minuten over twee gebeurt het. De in de toren en mogelijk ook in het raadhuis verstopte springstoffen doen met een zware explosie hun verschrikkelijk werk. In het holst van de nacht lijkt het historische bouwwerk plotseling tot leven te komen. De toren wankelt, barst uiteen, valt met donderend geweld op het raadhuis en sleurt de bovenste verdieping mee. Zij, die de ondergang van het stadhuis hebben meegemaakt, herinneren zich dit ogenblik later slechts als een bliksemflits en het neerslaan van een zware donder. Langzaam verstomt het geluid van de instortingen. Daarna is er de stilte van de dood. Verstikkende stofwolken vullen de kleine holen, waarin overlevenden in het duister rondtasten. Zij voelen hoe kalk, steengruis en stof hun oren en ogen vullen en de mond droog maakt. Velen van hen worden levend begraven. De dood slaat snel toe. De meeste slachtoffers, onder wie veel kinderen, moeten direct zijn verpletterd. Maar er zijn ook overlevenden, die uit dit lugubere massagraf zijn gered. Daar, onder de puinhoop, zeggen stervenden hun laatste gebeden, gewonden troosten elkaar, gehuld in diepe duisternis en de lichamen geklemd onder de last van balken. De eerder genoemde vrouw en haar zuster zijn de enigen van hun familiegroep die aan de dood ontkomen. Als in een droom roepen zij elkaar aan. Drie van de vier jongens zijn op slag dood en de vijfjarige Hans sterft niet lang na de ontploffing in de armen van zijn moeder. Van ergens uit het donker klinkt de doffe stem van haar man, die gebeden stamelt tot de dood zijn mond sluit. En opeens is daar, vlak bij de zwaar beproefde vrouwen, dat andere geluid, die zwakke kinderstem van haar dochter. Niet lang daarna sterft ook zij. Twee verbijsterde vrouwen aanschouwden op die zondag het grauwe morgenlicht, als zij door de reddingsploeg worden bevrijd. De vrouw heeft vier operaties moeten ondergaan. Haar handen zijn bedekt met blaren als na een ernstige ver branding, zó hartstochtelijk heeft zij getracht haar dochtertje uit te graven.
Bart Beaard
Het graf van Jo van den Berg (1904-1944) en zijn dochter Riet (1930-1944). Toen zij begraven konden worden, was het massagraf gedicht. Foto Eli en Dinie Maas.