Het
pand werd omstreeks 1870 gebouwd door Jan en Piet Verheijden. In 1893 kwam het in
het bezit van mandenmaker Hendrik Jan de Leur, getrouwd met Theodora van
Helvoort. Hun dochter Johanna (1853-1938) trouwde in 1885 met Jan van de Wiel
(1864-1949), die de bijnaam ‘Jan de Pater’ had.
Johanna en Jan hadden een stiefdochter
Trineke en een zoon Mart(1887-1953). Trineke van den Dungen (1879-1956) was een
dochter van Johanna van de Leur uit een eerder huwelijk met Cornelis van den
Dungen (1842-1880). Mart en Trineke bleven ongetrouwd in het pand wonen. Mart had
hier een boerderij en Trineke, rechts naast de voordeur, een snoepwinkel met de
bijnaam ‘Trineke de Pater’. In haar Brabantse kledij verkocht zij er o.a. zoethout,
jodenvet, kauwgom en anijsblokken. De winkel bleef er nadat Miel Minnen het
pand in 1954 overnam. Dat duurde tot 1958 wanneer Miel naar een winkel van C. Jamin
in het Vlijmense centrum verhuisde. Het pand in de Achterstraat werd daarna overgenomen
door groentehandelaar Sjef van de Sterren. In 1973 werd het pand bij een
openbare verkoping, naar Vlijmense traditie, verkocht.
Aanzicht op de straat- en achtergevel. In het midden,
achter de bomen, het venster waar voorheen de inrijdeuren waren. Foto Bart
Beaard
Openbare
verkoop
De verkoop gebeurde in stappen. De eerste stap was
het voorinschrijven. Vóór een bepaalde tijd kon bij de
notaris met een bod worden ingeschreven. Vervolgens vond de tweede stap plaats,
waarbij de notaris eerst het hoogste inschrijfbod bekend maakte. Dan volgde de
opbod. Er werden drie kaarsen aangestoken en zolang die brandden kon er nog
geboden worden. Ging de laatste kaars uit, dan was het hoogste bod op dat
moment definitief. De voorinschrijving was wel serieus: als je als hoogste
inschrijver uit de bus kwam en er bij de opbod niet meer geboden werd, dan zat je
aan het bod vast. Was het verkoopbedrag hoger, dan kreeg de voorinschrijver een
percentage van zijn inschrijfbod uitgekeerd.
Aanzicht op het woongedeelte waar rechts naast de voordeur
de snoepwinkel was. Droneopname Jan Quirijnen.
Bouwstijl
Het pand is als boerderij gebouwd met
een indeling van woongedeelte, deel- of werkgedeelte en veestal. De nok van het
zadeldak ligt evenwijdig aan de straat. Het dak rust op de kopgevels en op twee
gebinten. Het dak heeft aan de uiteinden ongelijke afgeschuinde zijden,
wolfseinden genaamd. Het gehele dak is met riet gedekt. De gevels zijn
gemetseld met handvorm bakstenen in vrij verband en vol gevoegd. De voor- en
achtergevel hebben muurvlechtingen en boven de raam- en deuropeningen zijn
uitwaaierende strekken. De voorgevel heeft twee 18-ruits schuifvenster, twee
vierruits draairamen en een ingangsdeur met bovenlicht. De straatgevel heeft twee
18-ruits schuifvensters en twee inrijdeuren. Alle vensters van de begane grond
hebben opgeklampte luiken. De middendeur in de straatgevel met een verhoging in
het dak was oorspronkelijk en diende om het hooi binnen te kunnen rijden. Nu is
het een 25-ruits venster. De garagedeuren rechts onder het verlaagde dak zijn in
1967 aangebracht op de plaats van een staldeur. Aan de achtergevel bevinden
zich twee staldeuren met rondboog en in de top van de gevel een 4-ruitsraam en
een rond raam.
Bart Beaard