Een nieuwe Aflevering van Historisch Heusden geschreven door Bart Beaard en deze keer gaat het in deel 231 van Historisch Heusden over 'Drie generaties Van Buul hadden een touwslagerij in Nieuwkuijk en Vlijmen'. Willem van Buul (1817-1890) en Cornelia de Groot (1819-1895) traden in 1840 in Oisterwijk in het huwelijk. Omstreeks 1850 vestigden zij zich op de Drunense Hei tussen café De Wit en de Heidijk.
De grens van de gemeente Nieuwkuijk en Drunen liep dwars door hun huis. Het was een twistpunt tussen beide gemeenten, bij wie zij uiteindelijk hoorden. De rechter heeft omstreeks 1852 besloten dat de kant, waar de voordeur zich bevond, bepalend was. Dat was Nieuwkuijk en voortaan waren zij Kuijksen. Willem van Buul was hier zijn touwslagerij begonnen met de vakkennis die hij elders had opgedaan. Het gezin van Willem van Buul-de Groot had zes kinderen, waarvan alleen de oudste, Piet(1844-1920), touwslager is geworden. Na zijn huwelijk in 1867 begon Piet een touwslagerij op Wolput 63 in Vlijmen (waar nu de afslag naar de Schweitzertunnel is). Zijn werklust en vakkennis moeten enorm groot zijn geweest.
Ook zijn vrouw, Elisabeth Chamot (1843-1887), wist van aanpakken en samen werkte het echtpaar aan de touwfabricage. Toontje (1874-1943), één van hun kinderen, leerde het vak ook van zijn vader. Dus weer van vader op zoon. Rond de eeuwwisseling had Toontje de touwslagerij van zijn vader overgenomen. Helaas, zoals vaak bij een klein bedrijf, wanneer de kinderen thuis meewerkten, verdienden ze met z'n allen een dikke boterham. Maar wanneer ze wilden trouwen, kon er van een klein bedrijf geen weekgeld af. Zodoende zijn Wim (1929), Marinus (1932) en Toon (1933), zonen van Toontje, bij Philips Eindhoven terechtgekomen, die toen geweldig in opkomst was. De touwslagerij stopte geleidelijk. De kunstvezels en de grote touwslagerijen met hun mechanisatie hebben de kleine ambachtelijke bedrijven verdrongen.
Vlas
De Van Buuls verwerkten hoofdzakelijk
vlas, soms hennep. Het vlas kwam voornamelijk van plaatsen rondom Kortrijk in het
Belgische West-Vlaanderen en werd via vlashandelaren gekocht. De circa 80
centimeter hoge vlasplant werd in juli geoogst. Handmatig werden de planten uit
de grond gerukt en in handvollen op de akker gelegd. Direct erna werd het in
windbestendige hagen gezet om te drogen. Het werk op de akker noemde men slijten.
Daarna werd het vlas geroot om de bast van de vezels los te weken. Dit gebeurde
door het vlas ongeveer tien dagen onder te dompelen in water. Hierna werd het
vlas gedroogd en waren de bundels geschikt voor transport en verdere
verwerking. Dat roten gaf een enorme stankoverlast, waardoor dat in Vlijmen niet
toegestaan was.
Foto Links: Heemkundige Johan van den Ossenblok maakte
een minilijnbaan met een touwslagerwiel en een bok met lameroen. Kinderen
kunnen hierop een springtouw maken. Foto Johan van den Ossenblok.
Foto Midden: De Wolput van Vlijmen in de jaren ’50. De
linkervouw op de foto loopt door de boerderij, waar Toontje van Buul zijn
touwslagerij had. Bron: Johan van den Ossenblok.
Foto Rechts: Repelen op de
vlasfabriek van familie Raams aan De Korn in Dussen. Bron SALHA
Vezels
Achter het woonhuis stond
de vlasschuur, waarin op zolder het geroot vlas werd opgeslagen. In de
werkplaats werd het vlas bewerkt tot vezels voor de twijnerij. Het was heel
arbeidsintensief werk en werd voornamelijk door mannen gedaan. Eerst ging het
vlas over de repelkam, een vlaskam met lange tanden, waarmee de zaaddozen van
de stengels werden verwijderd. Het vrijgekomen lijnzaad werd verkocht als
zaaigoed of als grondstof voor lijnolie. Dan werden de vlasstengels over de
hekel getrokken. De hekel was een vlaskam met loodrecht staande tanden, maar
korter dan die van de repel. Hier werden de korte en scheve stengels verwijderd
en de lange stengels rechtgetrokken. De repel en hekel waren op een werkbank
geschroefd. Daarna werd de stengels op een vlasbraak gebraakt of gezwingeld. De braakbank is een
houten apparaat met een scharnierende hefboom, waartussen de harde houtachtige
stukjes (bast) om de vezels in kleine stukjes gehakt worden. Met zwingelen werden alle ruwe en harde stukjes stengel, die
aan de vezels waren blijven zitten, verwijderd. Die stukjes, scheven of vlaslemen
genaamd, werden als brandstof gebruikt. In Frankrijk en België wordt van
scheven spaanplaat gemaakt. De overgebleven gezwingelde vlasvezels werden
gebost en die bossen noemde men boten, geschikt voor het twijnen.
Strengen - vlaskoord
Het twijnen van de vezels
naar strengen was wel het voornaamste van het touw maken. De strengen moesten
overal even dik zijn, anders kreeg men verval in het touw. De twijner sloeg de vlasboot
om zijn lijf, zodat hij het dicht bij de hand had. Dan vormde hij uit de vezels
een draad die door een twijnschijf of -klosje ging, waardoor de streng één
dikte had, alsook een goede samenhang. De dochters draaiden om de beurt het twijnwiel
om van de strengen klossen te maken.
Touw
Naast het woonhuis stond
het lijndraaiershuisje, waarachter zich in de open lucht een 200 meter lange
lijnbaan bevond. In het huisje stond het touwslagerwiel waar aan haken drie tot
zes strengen bevestigd konden worden. Het aantal strengen en de dikte ervan
bepaalde de uiteindelijke dikte van het touw. Aan de andere zijde van de
lijnbaan stond een lopende bok met de lameroen, een wartelende of draaibare haak.
Aan deze haak werden, na het uitlopen of uitscheren van de strengen, de andere
uiteinden van de strengen bevestigd.
De lopende bok was een karretje met twee wielen met een over de grond slepend uiteinde. Daarop konden gewichten worden gezet. Met het slagen werd het karretje enigszins richting wiel getrokken en werd de kracht geregeld waarmee de strengen in elkaar werden geslagen.
Wanneer de strengen aan de haken bevestigd waren, boven de baan gereed lagen en over de tol gespannen waren, kon het touwslagen beginnen. Daarvoor werd het touwslagerwiel handmatig gedraaid. Hiervoor liet de touwslager, die achteruit moest lopen, het touw door een tol lopen, waardoor hij de strakheid van het touw kon beïnvloeden en het touw nergens liet uitlopen. De tol had evenveel sleuven als er strengen waren. Meter voor meter werden de strengen in elkaar geslagen tot het touw klaar was.
Verkoop
Wanneer het touw geslagen
was, ging het voor verdere bewerking naar het achterhuis. Hier werden producten
gemaakt als halsters en leidsels voor honden koeien en paarden, ploegrepen, scheerlijnen,
spantouw en voor- en achtertouw voor hooiwagens. Belangrijk was hierbij de
kennis van het oog- en eindsplitsen. Het gereed product ging naar hun touwwinkel
en werd netjes opgehangen. Vanuit de winkel werd verkocht, op bestelling, maar Van
Buul ging zelf ook met zijn producten naar de markten in Tilburg, Waalwijk en
Den Bosch. Aanvankelijk gebeurde het vervoer lopend met de hondenkar, later met
paard en wagen. Toontje had een Russische hit, een klein paardje, waarmee hij
volgens zijn eigen zeggen, in zes minuten naar Den Bosch en binnen een half uur
naar Tilburg reed.
Bart Beaard