Wanneer men vanaf ’s-Hertogenbosch Vlijmen binnenrijdt ziet men meteen aan de linker straatzijde een monumentaal pand. Het staat enigszins verscholen achter twee appartementsgebouwen die er omstreeks 2000 zijn gebouwd.
Daarvoor was de plaats van de appartementsgebouwen een groot open perceel, waar de broers Kees en Jan van Opzeeland sinds 1947 hun brandstoffenhandel en transportbedrijf exploiteerden. Voor de kolenopslag was er in 1950 een open loods geplaatst van 20x17 m2. Buiten en binnen stalden zij hun vrachtwagens, er lagen drie ondergrondse tanks voor dieselolie, huisbrandolie en benzine en er stond een gebouw met kantoorbestemming.
In 1832, toen er kadastrale tekeningen kwamen, stond op de plaats van het ‘Witte Huis’ en het ernaast liggende perceel een veel groter pand. Het was een woonhuis-herberg-boerderij-schuur en eigendom van landbouwer Willem Honcoop Andrieszn. (1756-1827). Na zijn overlijden kwam het pand in het bezit van zijn dochter Johanna Clasina (1801-1870). Clasina huwde in Rotterdam tweemaal en na het overlijden van beide echtgenoten kwam ze in Vlijmen terug als steenrijke redersweduwe. Omstreeks 1860 werd het huidige pand door haar gebouwd. Na haar overlijden in 1870 erfde haar achterneef Andries Honcoop (1832-1907) het ‘Witte Huis’ en een geldbedrag van ƒ60.000. Andries was in Vlijmen rentmeester voor enige welgestelde families cq. grondbezitters. Hij kreeg bekendheid met het innen en beëindigen van de zogenaamde tiendrechten. In 1902 werd kadastraal ‘Slooping, Verbouwing’ vermeld. Aan het pand is toen aan beide zijden een aanbouw gerealiseerd. De woning werd meestal verhuurd zo ook aan het echtpaar C. van Wagenberg-Corman. Het pand bleef door vererving tot 1947 binnen de familie Honcoop. Omstreeks 1950 verbouwden de broers Van Opzeeland het pand naar twee woningen.
Het gemeentelijk monument heeft kenmerken van de Neoclassicistische Bouwstijl, waarbij architecten zich lieten inspireren door de Klassieke Oudheid. Typische kenmerken van deze bouwstijl zijn het streven naar eenvoud, strakheid, symmetrie, rechte lijnen, blokvorming, helder kleurgebruik en eenvoudige ornamenten.
Het pand is tweelaags en heeft een 4-zijdig schilddak, dat gedekt is met blauw gesmoorde dakpannen, type Tuile Du Nord. Aan de dakvoet bevindt zich een geprofileerde kroonlijst met bakgoot. Het pand heeft een rechthoekige plattegrond met aan beide korte zijden een uitbouw met plat dak. De gevels zijn gepleisterd en voorzien van een witte verflaag. Op de hoeken zijn geblokte schijnlisenen aangebracht, dus niet vooruitspringend.
‘Àón de Vlèèmense kaant’ heeft de uitbouw aan de straatzijde een deur en raam. ‘Nàòr d’n Bossche kaant’ was de uitbouw aanvankelijk gebouwd als een veranda met openingen met rondbogen. De veranda is gedeeltelijk omgebouwd tot keuken. Het resterende open gedeelte is nu een portiek naar de ingangsdeur met een vloer van gekleurde keramiektegels.
De gevelvoorzijde is gedeeld in vijf traveeën, aanvankelijk met getoogde schuifraamkozijnen. Op de begane grond hadden de ramen aan de binnenzijde dubbele vensterbanken of ‘bliekbankjes’. Nu zijn het kruisramen, waarvan een van de onderramen draaibaar is. De kozijnen van de verdieping zijn minder hoog dan de kozijnen van de begane grond. In de middelste travee bevindt zich het deurkozijn met paneeldeur en bovenlicht. Onder de kozijnen zijn hardstenen dorpels aangebracht. Rondom het huis ziet men een 60 cm hoge gepleisterde donkergrijs geschilderde plint. De voortuin is afgesloten met een smeedijzeren hek met poortje in siermotieven.
Bart Beaard
Het ‘Witte Huis’, in 1860 gebouwd in de bouwstijl van het Neoclassicisme. Foto Ad Hartjes.