Een nieuwe Aflevering van Historisch Heusden geschreven door Bart Beaard en deze keer gaat het in deel 229 van Historisch Heusden over Korenmolen ‘Hertogin Johanna van Brabant’ in Drunen. Een houten standerdmolen werd in 1826 door molenaar Jan Manders (1780-1853) op de huidige plaats aan de Parallelweg-Eindstraat geplaatst. Daarvoor stond deze korenmolen op de plaats waar nu de Molensteeg en de Overlaatweg elkaar kruisen.
Ongeveer 400 meter naar het westen lag destijds de Zeedijk die functioneerde als leidijk voor de in 1766 aangelegde Baardwijkse Overlaat. De Overlaat werd in 1826 verbreed van 600 naar 1000 meter. Daardoor werd de Zeedijk 400 meter oostelijk verlegd naar de huidige locatie naast de Molensteeg. Hierdoor kwam de molen aan de voet van de Zeedijk te staan waardoor de windvang werd verminderd. Manders nam in dezelfde periode het besluit om zijn molen te verplaatsen naar de huidige locatie en deze dan ook te restaureren. Dat werk werd door timmerman-molenmaker Jehoel uit Drunen uitgevoerd. Enkele jaren later, in 1836, werd de molen na een blikseminslag door brand verwoest. Er werd daarna door molenbouwer Hombergen een nieuwe molen gebouwd met een ronde en conische stenen romp, in 1838 maalvaardig en dat is de huidige molen.
Type molen
Het molentype is een beltmolen-bovenkruier.
Dit houdt in dat de molenromp op een verhoging staat en dat de molenkap gekruid
(gedraaid) kan worden. De molen heeft een conische stenen romp met aan de voor-
en achterzijde een rondgetoogde inrijpoort naar de laad- en opslagruimte onder
de maalzolder. Tegen de romp is een molenberg of -belt aangelegd vanwaar de
staart bediend kan worden. Met een kruilier kan de staart verplaatst worden,
waardoor de molenkap kan draaien. De staart en schoren zijn via de grote en kleine
spruit aan de molenkap bevestigd. De molenberg is vanaf de maalzolder
bereikbaar en is 4,2 m hoog. De vlucht van de wieken is 27,4 m en dat is de
afstand tussen twee wiektoppen.
Restauraties
Omstreeks 1947 wilde
de toenmalige molenaar Grard van Tuijl (1913-1970) de molen slopen, omdat hij
alleen nog maalde met een maalstoel, die door een dieselmotor werd aangedreven.
Maar door Rijksmonumentenzorg werd dit niet geaccepteerd. Door ondersteuning
van de vereniging ‘De Hollandse Molen’ werd de molen gerestaureerd en o.a. voorzien
van nieuwe fokwieken. Op 27 september 1954 was de ingebruikstelling en de molen
voor Drunen behouden. De molen kwam onder Monumentenzorg en werd Rijksmonument
14139. In 1968 stopte de handel in meel en werd er niet meer gemalen. Op 8
januari 1969 kreeg de molen een horecavergunning en zoon Cees van Tuijl begon
er zijn partyrestaurant ‘De Korenmolen’. Van de wieken werden de fokken
verwijderd en de roeden kaalgezet, waardoor de wieken niet meer konden draaien.
M.u.v. het horecagedeelte verpauperde de molen geleidelijk binnen en buiten en
werd min of meer een schandvlek voor Drunen. Na een moeizame subsidieweg werden
in 2014 en 2015 de molenromp en de molenkap met wieken wederom gerestaureerd.
Het werk werd op 31 oktober 2015 opgeleverd. Daarna is het binnenwerk geheel gerestaureerd
en sindsdien is de molen draaivaardig. Om de molen maalvaardig te maken moeten
er toch nog wel wat werkzaamheden worden uitgevoerd. En moet er nog een
geschikte vrijwilliger gevonden worden om de molen te bedienen.
Foto Links: In de kapzolder ligt de 3,5 m lange bovenas met
bovenwiel, die door het wiekenkruis wordt aangedreven. Rechts een gedeelte van
de vang. Foto P. Zuijkerbuijk
Foto Midden: De molenbelt is door de deur vanaf de maalzolder
bereikbaar. Met het kruilier kan de staart met schoren verplaatst worden waardoor
de molenkap verdraait. Foto P. Zuijkerbuijk
Foto Rechts: Op de steenzolder drijft het spoorwiel het rondsel
(beide linksboven) op het staakijzer aan, waardoor de lopersteen in de
steenkuip gaat draaien. Foto P. Zuijkerbuijk
Werking van de molen
De
wieken
Het
draaien van het wiekenkruis gebeurt door de windvang. De wieken zijn daarvoor voorzien van
hekwerk, windborden en zeilen. De mooiste draaisnelheid is zo’n 15
omwentelingen per minuut. Hoe meer wind, hoe minder zeil er nodig is. De wieken
kunnen ‘op de wind’ gezet worden door de molenkap te draaien.
De molenkap
Op de
bovenste verdieping, de kapzolder, bevindt zich de bovenas waaraan het
wiekenkruis bevestigd is. Om de bovenas zit het bovenwiel met een doorsnede van
vier meter en met 66 kammen. Dat wiel zorgt voor de typische vorm van de kap:
hoog aan de wiekzijde en aflopend naar achteren. De complete kap rust met 27 ijzeren
rollen op de betonnen kruivloer en kan hierdoor draaien. Het bovenwiel zet via
een rondsel of bonkelaar (in elkaar grijpende tandwielen) de koningsspil, een
houten paal, in beweging. De koningsspil komt uit op de steenzolder. Op de
bovenas is ook een vang om de molen te remmen en/of stil te zetten.
De
luizolder
Aan de
koningsspil is een houten schijf bevestigd, de luitafel, waarmee de luias kan worden
aangedreven. Rond de luias is een dik touw gedraaid dat tot op de begane grond
komt. Hiermee kunnen zakken graan worden geluid (opgehesen) naar de
steenzolder.
De
steenzolder
Op de steenzolder
bevinden zich twee koppels molenstenen in houten steenkuipen. De molenaar kan één
koppel inschakelen. Van het koppel stenen is de bovenste de loper (draaiende) en
de onderste de ligger (stilstaande). Onder aan de koningsspil bevindt zich het grote
spoorwiel, dat de rondsels van het staakijzer of steenspil kan laten draaien. Het
staakijzer loopt door beide stenen en drijft de loper aan.
De zak graan wordt hier in de graantrechter of het kaar geschud, waarna het via de schuddebak in het kropgat (opening) van de lopersteen valt. Het graan komt tussen de twee stenen, waarna het door de groeven naar de buitenkant getransporteerd en gemalen wordt. De stenen hebben een diameter van ~1,5 m, een dikte van ~20 cm. De meeste stenen zijn ‘kunststenen’ , gemaakt van gemalen amaril en kwarts.
Scherpen
en billen
Door de
zwaaivormige kerven van de molenstenen wordt het graan naar buiten gevoerd. De
kerven van de ligger en loper liggen kruislings over elkaar. Het graan, dat
tussen de stenen komt, doorloopt drie fasen. Eerst wordt het verdeeld over de
groeven, dan wordt het gepeld of geschild, waardoor het ontdaan wordt van de
zemel en tenslotte wordt het uitgemalen. Voor de goede scherpte moeten de
kerven regelmatig uitgediept worden. Dit wordt billen genoemd en dat gebeurt
met een bilhamer.
De maalzolder
Het meel
komt uit de steenkuip en gaat via de meelpijp in de meelbak en daarna in de
meelzakken. Deze zolder is de werkplek van de molenaar. Hier kan hij de
molenberg betreden en de wieken naar de wind zetten. Ook het voorleggen van de
zeilen op de wieken gebeurt vanaf hier. De molenaar controleert hier het
maalproces en kan de grofheid van het meel regelen door de afstand van de
stenen te veranderen. Door het bedienen van de vang kan hij het draaien van de
wieken aanpassen en/of stoppen.
Bart Beaard